Vorig jaar raakte ik, door een leuk misverstand, in gesprek met Lies. Een gesprek dat mij bijbleef. Tijdens mijn bezoek vertelde zij namelijk over haar verleden. Vanwege de maand december, met sint en kerst in het verschiet, leek het me dat een wat uitvoeriger interview passend zou kunnen zijn. Ik ging naar haar toe en vroeg haar of ik over haar ervaringen mocht schrijven.
Het werd een heel bijzonder en intensief gesprek waarvoor ik meerdere keren bij haar langs ben geweest. Ik heb geprobeerd om zo goed mogelijk weer te geven wat Lies te vertellen had.
Al op jonge leeftijd werd Lies geconfronteerd met de oorlog en interneringskampen, kampen die wij kennen als de Jappenkampen*.
Lies, haar oorspronkelijke naam is Elise, werd in 1936 geboren in Padang, Sumatra, toen nog Nederlands Indië. Van Padang herinnert zij zich nog dat er veel ruimte achter het huis was om te spelen. Zij ging naar de fröbelschool van de missiezusters en vertelt dat ze twee watjes en een rubbertje in de zakken van haar bloesje bewaarde. “Daarmee werd geoefend hoe je bij overvliegende vliegtuigen onder je tafeltje moest duiken, de watjes in de oren en het gummetje tussen de tanden.”
1939 de laatste foto buiten het kamp Lies en haar moeder
Vanwege de overplaatsing van haar vader, verhuisde het gezin in 1941 naar Fort de Kock, nu Bukittingi¹
In december 1941 is ook in Nederlands Indië de oorlog begonnen. Sumatra wordt ingenomen door de japanners, ook Fort de Kock en andere gebieden.
Soms werden zij ’s nachts door hun vader gewekt en vluchtten zij naar de schuilkelder. Deze schuilkelder had haar vader samen met buurmannen gemaakt. “Er woonden veel gevluchte mensen bij hen in huis,” vertelt Lies, “ik moest mijn kamertje er voor afstaan.”
Al in April 1942 is er sprake van het eerste kamp, een soort voorkamp in Fort de Kock. Het betreft een oude politieschool, het is allemaal nogal onwerkelijk maar de internering is begonnen. Lies ziet nog voor zich hoe ze het huis verlieten en haar vader de ene en de rest van het gezin een andere kant op liep. Zij met aan haar hand haar jongste broertje Onno. Kort daarna worden zij naar de zusterschool in Padang gebracht. Iedereen moet zich laten registreren. Er wordt verteld dat het enkel daarvoor is, echter iedereen moet blijven. Er zijn geen bedden, iedereen slaapt op de grond, de mannen zijn er niet bij en ook de jongens boven de 10 jaar niet. Haar oudste broer van net 10, mag nog bij zijn moeder blijven. “Er lagen krijtjes, kinderen tekenden daar mee op de tegels van de galerij, ook mijn zus.” Bij de zusters blijven ze ongeveer 9 maanden en dan is er een overplaatsing naar het scholencomplex van de Fraters. Hiervan herinnert Lies zich vooral nog dat er vers brood gebakken werd dat heel zorgvuldig in dunne plakjes werd gesneden. Een nieuwe overplaatsing volgt, ze worden naar ‘De Boei’* gebracht, De Boei is een gevangenis. “Boei komt van het woord boeien,” licht Lies toe. Het was er erg onhygiënisch, veel mensen werden er ziek en er stierven ook mensen.
Het in- en uitgeladen worden in vrachtwagens, de onzekerheid. Lies was te jong om alles exact te onthouden maar de gevoelens van onzekerheid en angst onthield zij al te goed.
Bangkinang* - Rimboekamp
Van dit laatste kamp, het vijfde, herinnert Lies zich het meest. “Het kamp werd rimboekamp genoemd omdat het midden in de rimboe was aangelegd maar waar wij waren werden alle bomen gekapt, al het groen werd weggehaald. Er werden vrachtwagens vol zand uitgestrooid. illustratie uit het Gedenkboek 1942 – 1945
Het werd een interneringskamp genoemd maar de bedoeling was om de ‘gevangenen’ uit te hongeren. Het was er dor en droog, er konden bijvoorbeeld geen groenten worden verbouwd. Er stonden 5 barakken op het terrein en het kamp lag wat hoger.”
De bewaking bestond niet enkel uit jappen maar ook uit geronselde Indonesiërs.
Om een vuur te kunnen maken waarop eten te kon worden gekookt, werden er bomen gekapt buiten het kamp, de stammen werden door de moeders en jongelui naar het kamp gesjouwd.“ Als de stammen waren ingeleverd moesten ze gaan springen. Ik heb het gezien maar mijn moeder wilde nooit dat ik keek. Er moest gesprongen worden omdat er tijdens het bomen kappen vruchten werden meegesmokkeld. Die werden verstopt onder de kleding, in het onderbroekje bijvoorbeeld Tijdens het springen vielen die vruchten er dan uit. Natuurlijk volgde er dan straffen. Ook mijn oudste zus sjouwde met boomstammen. Ik weet niet precies hoe er gestraft werd.”
Er was weinig te eten en soms werd tijdens het rijst opscheppen door degene die rijst uitdeelde een duim in het bakje gehouden. Door dit te doen kreeg de ontvanger iets minder rijst en degene die het deed spaarde zo voor zichzelf wat rijst op.
“We moesten ratten vangen, die werden gekookt voor de zwakkere kampbewoners. ‘s Nachts voelde ik eens ineens dat ik in mijn hoofd gebeten werd, met een enkele handbeweging was de rat weg, je hoorde hem wegrennen.”
De moeder van Lies kon erg goed borduren, zij was in het kamp bezig met een beursje voor haar dochter. Op een keer kwam er een Japanse bewaker die al vaker bewonderend had gekeken weer langs. Hij stak zijn hand uit: “For my wife,” zei hij. Zij gaf hem het beursje, tot grote ontsteltenis van haar kinderen. “ Japanners hebben ook een thuis,” zei ze, “ niet alle Japanners zijn slecht." Dat moeder geen keus had gehad maar het op die manier aan ons uitlegde, om het niet allemaal nog moeilijker te maken begrepen we toen nog niet zo goed, we legden ons er bij neer.”
Er was altijd sprake van spanning en dreiging. “Als de kinderen iets fout deden werden de moeders gestraft.”
illustratie uit het Gedenkboek 1942 – 1945
Troostmeisjes*
Veel indruk maakte het op Lies toen op een dag alle moeders zich opstelden in een grote boog. Zij vormden zo een muur waarachter hun kinderen stonden. Het was Lies niet meteen duidelijk dat het om de al wat grotere meisjes ging. Deze gebeurtenis boezemde haar een enorme angst in. Tegenover de vrouwen stonden de jappen. Zij beloofden de moeders dat hun dochters het goed zouden krijgen maar de moeders wisten beter. De meisjes zouden gebruikt worden voor het eigen plezier van de mannen. Zij beschermden hun kinderen door er vóór te gaan staan.
Een andere herinnering is de suikerverdeling. De moeder van Lies had zes kinderen dus zij kreeg zeven kleine stukjes suiker. “Op een dag keek een bewaker toe hoe moeder ons de stukjes gaf. Ik herinner me onze uitgestoken handen. Als er een stukje over bleef kreeg mijn zus Marije dat, zij was ons zwakste zusje. Niemand van ons had daar een probleem mee, hoe graag we het stukje ook zelf gekregen hadden. Een paar dagen later kwam die zelfde bewaker mijn moeder een zakje suiker brengen.”
Zo zijn er vele herinneringen die Lies bij zich draagt. De maanzieke vrouw bijvoorbeeld. “ Deze vrouw ging ‘s nachts bij de afbakening, waar de goot liep voor de afwatering, staan jammeren. Zij schreeuwde er haar verdriet en onmacht uit. Iedereen werd er wakker van, ze is maanziek, zei men.”
De capitulatie van Japan – 1945
Al lijkt de oorlog voorbij te zijn, voor Lies, haar familie en de anderen voelt dit anders. Lies wordt met haar familie ondergebracht in een huis in Padang, met nog enkele andere families. De wijk waar zij terecht komen zou een ‘Beschermde Wijk’ zijn, echter het is er absoluut niet veilig. In feite was je er onveiliger dan in een van de kampen. Vanuit die wijk vertrekken zij naar Medan waar zij twee keer zijn ondergebracht met 7 families. Eveneens in een huis dat in een ‘Beschermde Wijk’ staat. Ook hier is het niet veilig. Indonesische vrijheidsstrijders rennen er het terrein op met speren en andere wapens en roepen merdeka, merdeka*. Ook de Engelse bewakers die er voor de veiligheid van de gezinnen zijn, zijn doodsbang.
Hersteljaar - Naar Nederland en weer terug
In februari 1946 vertrekt het gezin naar Nederland. Het jaar wordt een hersteljaar genoemd. “Ons gezin werd twee aan twee ondergebracht bij bewoners in Aalten. Er werd begonnen met het programma van fysiek herstel. We werden ontluisd, ik werd volledig ingepakt in doeken met een soort zalf tegen schurft. We hadden tijdens de reis naar Nederland wat kleren gekregen en een tandenborstel. Ik wist helemaal niet wat ik met dat ding moest doen, ik had er nog nooit een gezien.”
Alles wat er gebeurde, de onderzoeken, meldingen bij instanties, het was in het kader van terugkeren naar Indonesië. Lies ging er een poos naar school, de kinderen waren niet aardig, ze deden apen na en scholden, de juffrouw scheurde haar eerste poging om iets te schrijven kapot, “dit is onleesbaar,” zei ze. Lies had niet geleerd om te schrijven, haar tante leerde het haar en Lies, die eigenlijk linkshandig is, had erg haar best gedaan om met haar rechterhand mooie letters te schrijven.
In 1947 keert het gezin, met achterlating van drie kinderen, terug naar Indonesië. In 1952 komen zij definitief terug naar Nederland. “Voor korte tijd woonden we in Zelhem, van daaruit verhuisden we naar Doetinchem.”
Gedenkboek 1942 – 1945 door Marijke van Horn-van Raalten
Juli 1952 - Nederland
“Als gezin waren we nooit een eenheid. Er was steeds een reden waarom zussen en broers eerder teruggingen naar Nederland of juist niet meegingen. Eenmaal terug in Nederland begon mijn moeder het gezin weer bij elkaar te brengen. We vierden elk jaar sinterklaasavond, met pakjes en gedichten en ook Kerstmis vierden we elk jaar. Het was moeilijk voor ons allemaal, we kenden elkaar eigenlijk niet meer. Gaandeweg veranderde dat wel wat omdat moeder ons vastbesloten bij elkaar bleef brengen.”
Lies begon aan een opleiding aan de openbare H.B.S. in Doetinchem. Het leven begon langzaam maar zeker vorm te krijgen. Lies ging zelfs een keer kamperen, iets wat tot grote verbazing van haar broer was. “Wie gaat er nu kamperen als je zo lang in een kamp woonde?!”
November 2021 – Weer terug in het nu
We zitten in de huiskamer van Lies en drinken koffie. Op de tafel staat een schaal met koekjes. Allemaal van Verkade want daar was Lies langgeleden werkzaam. Er is veel verteld over de Indië tijd en lang niet alles staat in dit interview. Dat kan ook niet, het zou een te lange tekst worden. We proberen ook andere onderwerpen aan te snijden. Het geloof bijvoorbeeld waarover Lies erkent dat zij niet goed weet hoe zij God in zichzelf moet plaatsen, “het zou ook een zij kunnen zijn." Ook praten we over de bewakers van de kampen. Over de opmerking van haar moeder dat niet alle jappen slecht zijn. Het zakje suiker bijvoorbeeld. We leggen verschillen naast elkaar. “Tijdens de regelmatige telling van de kampbewoners, het appèl, moesten zieke of zwakke mensen, die bovenin sliepen in de barakken, voor de telling één voet uitsteken. Dan sloeg de bewaker soms, al tellend, hard tegen de voetzool met een gummiknuppel.” Een onnodige daad, vinden wij, het steekt sterk af tegen het geven van het zakje suiker.
Het onderwerp komt ongemerkt op corona en de invloed daarvan.
“Er is elk jaar een herdenking bij het monument in Den Haag, "ik heb er nu twee keer niet heen kunnen gaan. Ook de reünie voor de nabestaanden en lotgenoten van de kampen konden niet doorgaan.”
Als zij de rellen op tv ziet zet zij hem uit. Het vuurwerk, het geweld, het beangstigt haar enorm.
Al pratend met elkaar is het duidelijk dat herinneringen en gebeurtenissen aan de kamptijd voortdurend terugkeren. “Het is niet dat ik er nog verdrietig over ben,” zegt Lies, “ het zijn gebeurtenissen die ons, mij, gevormd hebben, gevormd en getekend.”
Interview: Jeanine Hoedemakers
fotografie: Pieter Spijkers
* Jappenkampen in Nederlands-Indië - Wikipedia
* Bukittinggi - Wikipedia
* https://bersiapkampen.nl/Bangkinang.htm
* https://nl.wikipedia.org/wiki/Troostmeisje
* PADANG (japanseburgerkampen.nl)
* https://ikgidsudoordenhaag.nl/nl/indisch-monument-2/
* Merdeka – vrijheid - onafhankelijkheid